Dat wat me grond geeft en vleugels, dat wat me elke dag voortdrijft, zal ooit tot het besef komen dat dit het einde was…

Ademloos keek ik als kind vol verwondering naar de intens gele paardenbloem. Ik plukte haar, likte het witte vocht van mijn vingers—bitter en zoet tegelijk. De geur van gras vulde mijn neus, maar daaronder lag iets diepers. Een zwart-oranje ogenvlinder fladderde voorbij. Liggend op mijn rug keek ik naar de stralend blauwe hemel, waar witte olifanten, beren en mannetjes voorbij fladderden, en ik voelde oneindigheid. Een eeuwig vallen. Geen grenzen. Wat is mijn rol hierin? Wie wil ik worden? Waarom, waarvoor?

Nu, voorbij de 60, kijk ik terug. Een diep besef overvalt me: dicht bij mezelf blijven is het belangrijkste wat ik ooit heb gedaan. Maar ook de zorg voor naasten en het hebben van een gevoeld doel. Ik draag een verleden met me mee, zoals iedereen, en het mijne wordt gekenmerkt door een ‘groot geheim’—een geheim dat bekend was bij iedereen die we vertrouwden, behalve bij ons, de drie kinderen. Dit besef heeft door de jaren heen mijn denken wakker geschud. Het riep vragen op. Wat maakt mij mens? Wat maakt jou tot jou? Hoe functioneer je van binnen? Hoe verbind je je met de buitenwereld? Hoe luister ik naar jou? Hoe luister jij naar mij?

Mijn richting was en is helder: geen opsmuk, geen streven naar het grootste huis, geen perfecte borsten of gifrode lippen. Geen verleiden, geen “neem me.” Wel een onlesbare dorst naar inzicht. Naar een uitdijende bron van begrip—voor mezelf, voor anderen, en voor de vragen die ik me als kind al stelde, liggend op dat grasveld. Die dorst geeft me richting. Het laat me mijn diepste drijfveren voelen: eerlijkheid, verbinding, openheid en kwetsbaarheid.

Wat heeft mij gevormd? Welke verhalen hebben daarin een rol gespeeld? Het zijn er veel, en ik besef hoe we door de jaren heen onze eigen verhalen vervormen. Maar ze horen bij mij; ze maken mij tot wie ik ben, net zoals jouw verhalen jou maken. Op zich is dat prima, zou je denken, ware het niet dat… we steeds meer lijken op kikkers in langzaam opwarmend water. We leven in een maatschappij waarin we te veel verhalen construeren en sociale media vooral gebruiken om gezien te worden—niet zoals we echt zijn, maar zoals we gezien willen worden. Zo verliezen we langzaam onszelf en drijven steeds verder af van wie we werkelijk zijn. Van dat wat ons door moeilijke tijden heen helpt.

Er waart een angst door de maatschappij. Een angst voor alles wat afwijkt van de norm. Agressie, geboren uit onbegrip, uit het proberen andermans verhaal in je eigen verhaal te passen. Niet slim genoeg, niet aardig genoeg, niet dit, niet dat… terwijl we ondertussen een kunstmatige eenheidsworst creëren…

Maar wat als we eens van een afstand naar de aarde kijken, en de eenheid voelen? Geen ‘anderen,’ alleen een ‘één’? En wat als we verder gaan, voorbij de grenzen van ons universum? Eén van velen. Wat als je, liggend in het gras, de schimmeldraden onder je voelt? Alle bomen, één groot levend wezen. Wat als je kijkt naar de huid op je hand—ik deed het als kind vaak—en door de lagen heen denkt: je bloed, je vlees, je cellen, tot aan het atomair niveau? Wat als we in al onze verschillen gelijk zijn? Zou dat niet betekenen dat we vrijer zijn om onszelf te zijn, zonder de druk van verwachtingen en normen? In die eenheid ligt de vrijheid en de veiligheid om uniek te zijn.

Wie wil jij zijn? Tegen alle verwachtingen in, in volle verbinding? Atomair en voorbij het universum. Denk, voel, en laat het zijn.

Mijn binnenwereld, een buitenwereld. Mijn buiten, jouw buiten. Jouw binnenwereld. We sturen elkaar, veroordelen elkaar, passen in hokjes die we niet zijn. Pas als we anderen durven te laten zijn wie ze werkelijk zijn—tegen ons beeld van de wereld in—dan kunnen we ontrafelen.